Onder het gemeentewapen staat de tekst ingebeiteld:
PRIVATIEVE VISSERIJ VAN ABBENBROEK.
Over de kleuren van het wapen bestaat veel onenenigheid. Bij de aanvraag van het wapen in 1815 werd de broek van zilver op rood aangegeven. In de Nederlandsche Stads en Dorpsbeschrijver (1793) is de broek echter van goud, terwijl Beelaerts van Blokland een paar decennia eerder een zwarte broek op een zilveren veld geeft.
Het is onduidelijk wanneer de polder van Abbenbroek bedijkt is, maar het oudste gedeelte - het Oudeland - moet in ieder geval vóór 1200 zijn ingepolderd. Abbenbroek was op dat moment nog maar een geïsoleerd eilandje in een waterrijk gebied. In de nabijheid lagen weliswaar opgeslibte gorzen, maar deze waren onbewoond en het zou nog ruim een eeuw duren voordat deze gebieden eveneens werden ontgonnen. In 1337 werd bijvoorbeeld het ‘Oude-Nieuweland' ingepolderd. De gunstige ligging langs de goed bevaarbare rivier De Bernisse zorgde ervoor dat Abbenbroek een zekere mate van welvaart genoot.
Abbenbroek bezat een bijzondere juridische status. Reeds bij de allereerste vermelding in 1206 wordt duidelijk dat ‘Appenbruech' niet tot de heerlijkheid Voorne behoorde, maar als zelfstandige eenheid moest worden beschouwd. Dat wordt in een akte uit 1220 nog eens bevestigd, wanneer Dirk van Voorne een groot deel van Zuidwest Voorne aan Abdij ter Doest schonk. Hierbij werd Abbenbroek buiten beschouwing gelaten. Het geslacht Van Abbenbroek had het gebied in bruikleen van de graaf van Holland onder Zeeuwse rechte.